Historie
De geschiedenis van Brugge begint zowat 2000 jaar geleden. Op het grondgebied van de stad bevond zich toen een Gallo-Romeinse nederzetting. De bewoners deden niet alleen aan landbouw, ze voerden ook handel met Engeland en de rest van Galliëë. Rond 270 vielen de Germanen voor het eerst de Vlaamse kustvlakte aan. Waarschijnlijk hielden de Romeinen hier op het einde van de derde eeuw en gedurende de vierde eeuw nog een militaire versterking in stand. Daardoor is het goed mogelijk dat Brugge bewoond bleef in de overgangsperiode naar de vroege middeleeuwen. Toen de heilige Eligius rond 650 in onze streek het christendom kwam uitdragen was Brugge wellicht de versterkte hoofdplaats voor de Vlaamse kuststreek.
Zowat honderd jaar later ontstond in Brugge ook enige handel met Scandinavië. De naam Brugge is trouwens afgeleid van het Oudnoorse "Bryggja", wat aanlegsteiger betekent. In documenten en op munten komt de naam Brugge al voor sinds het midden van de negende eeuw. Toen bestond er in Brugge al een sterke burcht (de Burg). De stad werd dan ook niet geplunderd door de Noormannen. Waarschijnlijk is de overzeese handel tussen Brugge en Scandinavië, het gebied van de Noormannen, blijven bestaan.
Brugge heeft dus vanouds een internationale havenfunctie gehad. De oudste handelsnederzetting van Brugge en de vroegmiddeleeuwse haven was tot rond 1050 vanuit zee bereikbaar. De tweede bewoningskern buiten de Burg lag bij de huidige Steenstraat en de Oude Burg. Daar groeide de stad tot rond 1100 het sterkst aan. De twee oudste parochiekerken van Brugge, Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Salvators, liggen dan ook aan de rand van deze wijk. Ze dateren uit de negende eeuw.
In de elfde eeuw was Brugge uitgegroeid tot een commercieel centrum van Europees niveau. Maar in die periode verzandde de natuurlijke verbinding van Brugge met de zee. Een stormvloed in 1134 wijzigde echter het uitzicht van de Vlaamse kustvlakte. Er ontstond een diepe vaargeul, het Zwin, die toen tot aan het huidige Damme reikte. Via een kanaal van het Zwin tot aan Brugge bleef de stad tot aan de vijftiende eeuw met de zee verbonden. Wel moest Brugge daarvoor steeds een beroep doen op een aantal voorhavens zoals Damme en Sluis.
Zo kon Brugge in de volle middeleeuwen het belangrijkste handelscentrum van Noord-West-Europa worden. Vlaanderen was toen trouwens één van de meest verstedelijkte gebieden van Europa. Vanuit Brugge werd het Vlaamse laken, kwalitatief hoogstaande wollen stof, over heel Europa uitgevoerd. Van de dertiende tot de vijftiende eeuw telde Brugge tussen de 40.000 en de 45.000 inwoners, dubbel zoveel als nu in de historische binnenstad. In de veertiende eeuw was Brugge uitgegroeid tot een rijke internationale havenstad. Kooplieden uit Zuid- en Noord-Europa ontmoetten er elkaar. Zij deden voor hun handel een beroep op Brugse makelaars en hoteliers. In de stad werd niet alleen het al vermelde Vlaamse laken geproduceerd, ook allerlei andere (kunst)ambachten konden er zich ontplooien. Van groot belang is dat toen in Brugge ook al echte bankiers actief waren, Bruggelingen en Italianen. Kooplieden konden hier een lopende rekening openen, grote bedragen overschrijven, munten wisselen, zelfs met biljetten betalen.
Dit alles mag ons niet doen vergeten dat er in de middeleeuwse periode toch geregeld slechte tijden zijn voorgekomen in Brugge. De inkomensverschillen tussen de volksklasse (de "ambachtslieden") en de kooplieden-ondernemers (de "patriciërs") waren zeer groot, niettegenstaande de talrijke middenstand. Gewelddadige opstanden zoals die van 1280 en 1436-1438, werden hardhandig onderdrukt. In de opstand van 1302 koos de volksklasse de kant van de Vlaamse graaf tegen de koning van Frankrijk en de bezittende klasse. Deze strijd, waarin Brugge een vooraanstaande rol speelde, leverde een overwinning op voor de ambachtslieden en de Vlaamse graaf in de Guldensporenslag van 11 juli 1302. Deze historische datum is nu de nationale feestdag van de Vlaamse gemeenschap in België.
De veertiende eeuw, voor Brugge en Vlaanderen een periode van crisissen, opstanden, epidemieën, politieke onrust en oorlogen,eindigde met de dynastieke versmelting van Vlaanderen met Bourgondië. Vanaf 1384 begon de Bourgondische tijd voor Brugge. De stad bleef nog een eeuw lang het belangrijkste internationale handelscentrum ten noorden van de Alpen. De lakenproductie werd gedeeltelijk vervangen door luxegoederen, diensten in het bankwezen en kunstambachten. Het Bourgondische hof zorgde voor een sterke plaatselijke koopkracht. Die werd nog in de hand gewerkt door de buitenlandse kooplieden met hun internationale contacten van Portugal tot Polen. De welvaart steeg, reizigers kwamen onder de indruk van de weelde en de luxe in het stadsbeeld. Kunst en cultuur bloeiden als nooit tevoren. Aan dat alles kwam een einde na de plotse dood van Maria van Bourgondië in 1482. Door de opstand tegen haar weduwnaar Maximiliaan van Oostenrijk werd Brugge tien jaar lang geteisterd door politieke wisselvalligheden en militair geweld. De plaatselijke welvaart verdween uit de stad samen met het Bourgondische hof en de internationale handelaars.
In de zestiende eeuw kon Brugge zich enigszins herstellen. Toch was de stad haar eersterangspositie definitief kwijt aan Antwerpen. Brugge bleef wel van belang als regionaal centrum met nog heel wat internationale commerciële contacten en een bloeiende kunstsector. De scheuring van de Nederlanden, definitief na 1584, leidde tot het definitieve verval voor Brugge.
Rond 1600 was Brugge een provinciestad, met nog een bescheiden maritieme roeping. De Brugse koopmansgeest was nog niet verdwenen in de zeventiende en achttiende eeuw. Het commerciële leven bleef internationaal verankerd. Brugse reders en kooplui bleven handel drijven met het Spaanse wereldrijk, Engeland, Oost- en West-Indië.
Brugge onderging passief de revolutieperiode van 1789 tot 1830. De eerste industriële revolutie heeft de stad nauwelijks beroerd. Rond 1850 was Brugge de armste stad van het land. De burgerij sprak Frans, het ongeletterde volk kende alleen zijn plaatselijk dialect. Het openbare leven was tot 1885 volledig verfranst. Toch was Guido Gezelle (1830-1899), de belangrijkste Nederlandstalige dichter uit de negentiende eeuw, een Bruggeling. In de Europese literatuur werd Brugge beroemd door de Franstalige roman "Bruges la Morte" van Georges Rodenbach (1892). Het boek beschrijft Brugge als een ingeslapen, dode maar mysterieuze stad.
Toen "Bruges la Morte" verscheen was Brugge net met enkele nieuwe ambitieuze projecten begonnen. De nieuwe zeehaven, ingewijd in 1907 in Zeebrugge, kwam pas volop tot bloei in het laatste kwart van de twintigste eeuw. Sinds het einde van de negentiende eeuw kreeg Brugge ook een Europese faam als kunststad en toeristisch centrum. De Brugse monumenten, musea en vooral het ongerepte historisch stadslandschap zijn jaarlijks een unieke trekpleister voor miljoenen bezoekers. De haven van Zeebrugge en het cultuurhistorisch patrimonium van Brugge geven aan de stad een Europese en internationale dimensie.